Omstreden pionier zocht naar orgelklank van de 2Oste eeuw

AMSTERDAM -In 1999 overleed de orgeldeskundige Mr. Arie Bouman, enkele dagen voor zijn 88ste verjaardag. Mr. A. Bouman - zoals hij zich in publicaties altijd noemde -was als jurist werkzaam op maatschappelijk en sociaal terrein. Zijn bekendheid had hij echter voornamelijk als secretaris van de Nederlandse Klokken- en Orgelraad (NKO). Sinds 1936 adviseerde hij bij restauraties en nieuwbouwprojecten van orgels. Hoewel hij orgel gestudeerd had en kennis had opgedaan bij de Rotterdamse orgelbouwer Van der Kleij, was hij als organoloog autodidact. Hij stond bekend om zijn eigenzinnige ideeën. Hij vertegenwoordigde alle aantrekkelijke, maar ook alle zwakke zijden van de pionier. Als orgeladviseur bezat Bouman lange tijd een machtige positie. Hij was namens de NKO bij talloze restauraties betrokken, zoals van het Schnitger-orgel in de Groninger Martinikerk, het Duyschot-orgel in de Westerkerk en het Maarschalkerweerdorgel in het Concertgebouw te Amsterdam. Zijn adviezen bleken achteraf geen succes. Bouman koesterde eigen ideeën over het aanpassen van historische orgels aan moderne eisen. ,,Het beste van de orgelbouw uit vroeger eeuwen moet met toepassing van de moderne techniek tot een rijker ontwikkeling worden gebracht, aansluitend bij de klank-idealen van den eigen tijd." Hij liet vaak de oorspronkelijke mechanische tractuur van historische orgels vervangen door een elektrische tractuur, klavieromvang uitbreiden, registers toevoegen en de toonhoogte normaliseren. Hij verdedigde deze handelwijze in zijn boek over de orgels van de Martinikerk: "Eenerzijds klemden de argumenten van de groote historische beteekenis van het orgel, anderzijds de eischen der liturgische en concerteerende praktijk Van de twee kwaden koos de N.K.O. tenslotte het laatste, temeer daar het essentieele van het orgel: het geluid kon worden vervolmaakt." Door deze praktijken werd grote schade aangericht aan historische orgels. Inmiddels zijn ze vrijwel allemaal opnieuw gerestaureerd, waarbij Boumans veranderingen ongedaan werden gemaakt. Na 1945 groeide de kritiek op het werk van de NKO en Bouman, vooral uit de hoek van de Nederlands Hervormde Orgelcommissie. In die tijd waaide de zogenaamde 'Orgelbewegung' uit Duitsland en Scandinavië over naar Nederland. Het neo-barokke orgel werd meer en meer het ideaal waaraan zowel nieuwbouw als restauraties moesten voldoen. In het maandblad 'Het Orgel" werd in 1947 en 1948 een polemiek gevoerd tussen mr. A. Bouman en dr. C. Hingens enerzijds en Lambert Erné en Johannes Legêne anderzijds. De conclusie van laatstgenoemden was: Bouman en het NKO moeten worden geweerd. Wat geschiedde. Achteraf gezien is het gemakkelijk om Boumans ideeën te veroordelen. Het aanpassen van historische instrumenten aan de eisen van de tijd was echter in de eerste helft van de 2Oste eeuw gemeengoed, niet alleen in Nederland. Bouman was een kind van zijn tijd. Hij wilde in aansluiting op de grote (klank)technische vernieuwingen in de negentiende eeuw (zoals in Frankrijk bij Cavaillé-Coll) een 2Oste eeuws orgel creëren. Daarom ontwierp en patenteerde hij nieuwe soorten orgelpijpen, waaraan hij namen gaf als kegelpijp, superoctadeen, trechterroerfluit, zoembas, klok-fagot en aliquoteen. Uitgangspunt bij veel van zijn registers was dat de pijp twee toonhoogtes kan voortbrengen (een grondtoon en een boventoon) die voor het gehoor resulteren in een derde 'verschiltoon'. In enkele nieuwbouwprojecten wist mr. Bouman zijn experimenten in de praktijk uit te laten voeren, zoals het orgel van de Amsterdamse Nieuwe Oosterbegraafplaats, dat hij een nieuwe versie van de vroeg-barokke springlade gaf. De tragiek wil dat de vindingen van deze pionier inmiddels vergeten zijn. Hij heeft moeten constateren dat er anno 1999 nog steeds geen sprake is van een eigen 20ste eeuwse orgelstijl. Boumans naam leeft door in het leerboek 'Orgelbouwkunde', door A.P. Oosterhof in 1934 geschreven en in 1980 door hem herschreven bij de vijfde druk