Westerbork Hervormde kerk

Een kapel in Westerbork
De eerste maal, dat er in geschreven bronnen gesproken wordt over een "capella" te "Burch", is in een acte, waarin de bisschop van Utrecht (Theodericus, bisschop van Trajectum), aan de abt van het klooster te Ruinen onder andere "de kerk van Beilen met de capella van Burch" ten geschenke geeft in ruil voor de kerk van Steenwijk.
We schrijven dan het jaar 1206.
De kapel en de in Westerbork wonende gelovigen, ressorteerden dus blijkbaar onder de kerspelkerk (of de parochiekerk) van Beilen.
De pastoor van Beilen was dus ook de pastoor van Westerbork.
De kapel zal wel een heel eenvoudig gebouwtje zijn geweest. Burch, Bork of Borck, zoals Westerbork vroeger ook werd genoemd, was maar een klein dorpje en er woonden slechts eenvoudige mensen, die leefden van de opbrengst van het Tand. De kapel zal wel van hout en plaggen zijn geweest en gedekt met stro.

Een zelfstandig kerspel
Waarschijnlijk in het jaar 1283 werd Westerbork een zelfstandige parochie. In Drenthe noemde men dat een "kerspel". Een kerspel bestond uit het kerkdorp (de plaats waar de kerk stond) met een aantal bijdorpen. Zoals het nu dus eigenlijk nog is.
Bij Westerbork horen dorpen als Zwiggelte, Orvelte, Elp, Eursinge en de Broekstreek al sinds mensenheugenis.
Een zelfstandige parochie kreeg ook een eigen pastoor. En omdat de albt van het klooster in Ruinen nog altijd veel te vertellen had, benoemde hij die pastoor. En dat zal dus wel altijd een Benedictijner monnik zijn geweest. Mooi gezegd heet het, dat de abt van het klooster te Ruinen het "Jus Petronatus" had. Het recht om de pastoor te benoemen.
Toch konden de banden met de moederkerk Beilen niet geheel verbroken worden, want er moest nog steeds pacht betaald worden aan de bisschop van Utrecht. Jaarlijks moest het kerspel Beilen, waar Borck altijd toe behoord had, een witte valk afdragen aan de bisschop. Een valk, die afgericht werd voor de jacht van de hoge heren. Westerbork nu, kreeg 1/3 deel van de kosten van zo'n valk te betalen.
In het wapen van de gemeente en in het kerkzegel vinden we de valk en het valkengeld terug.

Een kerk van steen
Een tachtig jaar nadat het kerspel zelfstandig werd, omstreeks 1359, ontstonden er problemen over de betaling van het valkengeld. Misschien dacht men het geld in Westerbork beter te kunnen gebruiken voor de bouw van een kerk van steen. In die tijd was er een pastoor in Westerbork met de naam Gerhardus of Gerard. De nieuwe kerk kerk werd in elk geval gebouwd. Niet bekend is of de kerk op dezelfde plek werd gebouwd als de waarschijnlijk houten voorganger. Bij de restauratie van de kerk werden geen aanwijzingen gevonden van een voorgaand kerkgebouw. De kerk werd gebouwd aan het toenmalige einde van het dorp aan de weg naar Beilen. De eerste kerk was waarschijnlijk wat kleiner dan de huidige kerk. De kerk was waarschijnlijk aan de oostzijde rechtgesloten en ook de toren werd waarschijnlijk pas later toegevoegd. De harmonische laatgotische kerk is een tamelijk breed gebouw van drie traveën en een driezijdige sluiting. Tussen de steunberen is in elk muurvlak een fors spitsboogvenster geplaatst, uitgezonderd de oostelijke sluiting. De stenen traceringen met glas in lood zijn bij de restauratie van 1925 opnieuw aangebracht. De moet op de oostelijke torenmuur duidt er op dat het dak oorspronkelijk hoger geweest is. De geprofileerde korfbogige poortjes en de brede korfbogige nissen onder de vensters aan de binnenkant wijzen op een betrekkelijk late bouwdatum, waarschijnlijk de 15de eeuw. Naast de ingangen in noord- en zuidzijde bevindt zich een nisje, dat in de middeleeuwen kennelijk diende voor wijwater. De grote nissen onder de vensters zijn louter ornamentaal.

Twee altaren
De kerk werd gewijd aan St. Stephanus. St. Stephanus is dan ook nu nog terug te vinden in het kerkzegel. In Orvelte woonde eens een Ludolf Poppinge. Hij moet in goede zijn geweest. Deze Ludolf Poppinge schonk een 2e altaar aan de kerk. Dit altaar werd gewijd aan St. Stephanus en aan St. Christophorus. Bij dit extra altaar hoorde ook een extra priester. Deze hulppriester of vicaris stond de pastoor als kapelaan terzijde. Zo'n vicaris moest ook ergens wonen. Welnu, Poppinge en later zijn schoonzoons Hendrik Schulte en Derk Rothinge, zorgden ervoor.
Er werd een huisplaats gekocht, waarop een vicarie werd gebouwd. In ruil voor al die goede gaven, wilde de familie wel inspraak bij de benoeming van de vicaris. De familie kreeg het halve collatierecht. En de eerste vicaris was derhalve een familielid: Frederik Elbinge.
Wat dat alles kostte? Vijfenveertig Groningse mudden rogge per jaar. Voor die dagen een hele uitgave!
In later tijd was er vaak geen vicaris. Dan bediende de pastoor beide altaren in de kerk en daar stonden dan wat extra inkomsten voor de man tegenover.

De hervorming
Over de geschiedenis van het kerkgebouw in de 14e, 15e en 16e eeuw is niets bekend. Er zijn slechts enkele namen van pastoors terug te vinden. De provincie Drenthe lag in die dagen niet zo in de belangstelling als tegenwoordig. De bevolking was over het algemeen arm. Iedere ramp, die de oogst vernielde of iedere last van roversbenden, werd zeer sterk gevoeld.
Epidemieën teisterden van tijd tot tijd de bevolking en dan vielen er vaak vele doden. Een geluk voor Westerbork was, dat de grote doorgaande routes om het dorp heenliepen, zodat men toch ook voor veel gespaard bleef.
Hoe het ook zij, er zijn weer wat meer gegevens vanaf 1598. Een jaar midden in de tachtig-jarige oorlog en vol politieke spanningen. In de olde landschap werd de hervorming doorgevoerd. Op 10 mei 1598 kwam van regeringswege het besluit af, dat alle priesters en schoolmeesters uit hun ambt werden ontheven en dat alle eigendommen van de kerk (en dat waren er nogal wat) ter beschikking moesten worden gesteld van kerspelkerkvoogden (kerkvoogden zijn de plaatselijke beheerders van de kerkelijke eigendommen).
De kerkgebouwen vervielen nu aan de protestantse godsdienst. De pastoors mochten kiezen: vertrekken of dominee worden. Van de 26 pastoors, die op een classicale vergadering verschenen, wilden er 10 wel dominee worden. Het tekort was dus groot en waar haal je zo snel predikanten voor al die vakante gemeenten vandaan? Gemeenten, die van de grond af opgebouwd moesten worden.
Een overtuigd calvinist in deze streken, Menso Alting, die een vertrouweling van de stadhouder was en vele relaties in Duitsland had, wist er wat op. Uit het Duitse grensgebied kwamen "theologen" aangesneld, om de zustergemeenten uit de nood te helpen. Deze theologen bleken echter lang niet altijd ook echt theoloog te zijn.
In 1600 werd ene Gerardus Georgii, de eerste predikant van Westerbork. Maar op 1 november 1602 werd hij pas door de classis in staat geacht de gemeente te leiden en Menso Alting vond het bij die gelegenheid nog nodig de dominee te vermanen "tot vlijt in zijn ambt en studie, benevens zich te waken voor dronkenschap". Ds. Georgii verdiende naar zijn mening niet genoeg in Westerbork. Reden waarom hij uitzag naar een andere gemeente. Maar niemand wilde hem blijkbaar hebben, want op 22 november 1606 was hij nog steeds in Westerbork woonachtig.
De eerste jaren na de hervorming waren voor de gemeenten in Drenthe moeilijke jaren. De bevolking was helemaal niet uit overtuiging protestants geworden. Het aantal lidmaten was op twee handen te tellen. In 1604 noemde men de kerk "een oud gebouw over welker verval dikwerf is geklaagd".

Ander gebruik van de kerk
Dat de kerk aan verval onderhevig was en is, is niet alleen een kwestie van tijd. In het jaar 1607 waren er zelfs soldaten in gelegerd. De Westerborkers draaiden voor hun onderhoud op. Daar voelde men natuurlijk niet zo veel voor, dus verzocht men de commandant vriendelijk met zijn mannen naar elders te verhuizen. Maar voor straf kwamen er nog dertig soldaten bij, omdat men weigerde op zijn bevel 45 voer turf naar Coevorden te brengen.
In 1624 werd bij een visitatie geconstateerd, dat soldaten de ruiten van de kerk hadden vernield. Op dat moment was er geen avondmaalstafel, het doopbekken was verdwenen, een deel van de banken ontbrak en het dak was er bijna af.
Maar ook vroeger werd al subsidie gegeven. In 1637 stond de Landdag maar liefst f 100,-- toe, voor herstel van de kerk. En in 1660 kwam er zelfs f 150,-- los. In dat jaar moet er ook een nieuwe preekstoel gekomen zijn, want "de oude was zo gammel, dat hij op stutten en sparren steunde".
En wat gebeurde er in 1672? Toen trok Bommenberend, de bisschop van Munster, rovend en brandstichtend door Drenthe, richting Groningen. Hebben zijn legers ook Westerbork aangedaan?
Het is niet bekend, maar in 1677 was het koor van de kerk gebarsten en dreigde het in te storten
Toch schijnen de Staten van Drenthe in 1685 een vergadering in de kerk gehouden te hebben. En het rechtscollege van Drost en 24 Etten hielden er van tijd tot tijd een zitting.
Wanneer het gebouw zijn huidige vorm kreeg, met aan de oostkant de halfronde koorstuiting, is niet bekend. We hadden gehoopt dat de laatste restauratie iets van de vele vragen zou oplossen. Dat is helaas niet gebeurd. Kennelijk is er in de loop der eeuwen vaker gerestaureerd, waarbij oude gedeelten van de kerk werden vervangen door nieuwe. Het enige wat nog gevonden is, zijn stukjes van oude vloeren op 15 en 25 cm. onder de huidige vloer. Vloeren die bestonden uit hele en halve bakstenen met hier en daar een paar plavuizen.
En hoewel er in elke kerk vroeger werd begraven en dat hier ook wel het geval geweest zal zijn, ook da"a"rvan werden bij de laatste restauratie geen sporen gevonden. Alsof alles al eens geruimd was.
ln elk geval is bekend, dat er in 1778 een grote restauratie moet hebben plaatsgevonden. Dat melden tenminste diverse schrijvers uit de vorige eeuw. Jammer is het, dat ze er niet bij vermelden wat er toen precies is hersteld. Maar de lezenaar van de huidige preekstoel vermeldt dit jaartal. Er is dus alle reden aan te nemen, dat de preekstoel ook uit dat jaar stamt.
En één van de beide koperen kronen, die thans de kerk sieren, is geschonken in het jaar 1783 door de familie Nysingh. Deze koperen kroon heeft drie schildjes met het wapen Nysingh en de woorden: "Albert Nysinghe 1783". Een aanzienlijke familie, die jarenlang de schout aan het dorp leverde en van wie de grafzerk is aan de oostkant van de kerk. Nog 17de eeuws is de avondmaalstafel: een zware eiken uitschuiftafel.

Toren met drie klokken
Wanneer de toren zijn huidige vorm kreeg en werd hersteld met de andersoortige stenen, is ook al niet bekend. De onderbouw, bestaande uit zogenaamde handgevormde kloostermoppen, is duidelijk opgetrokken in de stijl van de 14e eeuw. De spitsbogige doorgangsnissen wijzen daarop.  Het bovendeel is later vernieuwd, mogelijk in de 18de eeuw. De versiering van de toren is uiterst sober: slechts enkele lichtspleten en rondbogige galmgaten.

In de 29 meter hoge toren hangen drie klokken.

De toren is, zoals bijna overal, sedert Napoleon eigendom van de burgerlijke gemeente.

 

De kerk in de 19e eeuw en 20e eeuw
In een rapport uit 1824 wordt gemeld, dat "de gebouwen in goede staat van onderhoud zijn". Kennelijk werd de kerk in 1819 opgeknapt. Een rekening uit dat jaar laat zien, dat er "vier boomen uit het Mantingerbos (voor f 18,--) benevens andere bouwmaterialen" zijn betaald. En de balk, die achter het orgel tegen de westmuur zit, draagt datzelfde jaartal. Die balk zal dus wel één van de bomen uit het bos van toen zijn.
Twee andere momenten in de vorige eeuw, zijn voor de kerk van groot belang geweest.
In 1859 meldde men aan het Provinciaal College van Toezicht, dat de kerk "aanzienlijk werd hersteld".
Er kwamen nieuwe banken en misschien werd in deze tijd de orgeltribune aangebracht. Dat was nodig, omdat in 1862 een orgel werd aangekocht. Verdere plannen gingen in dat jaar niet door. De kerkvoogdij vertelde in die dagen, dat de houten balken in de zoldering vervangen zouden worden door ijzeren balken! Dat zal toen wel modern zijn geweest. Maar geldgebrek maakte gelukkig een eind aan die plannen.
Toch was het dak ook niet best. In 1884 werd bij het College van Toezicht machtiging gevraagd een lening van f 2100,-- te mogen sluiten ter bestrijding der kosten van "het maken ener nieuwe kap op de kerk". En dat is toen doorgegaan. De gehele kap ging eraf. Er werd een nieuwe balkenconstructie gemaakt en er kwam een nieuwe dakbedekking. De nieuwe kap werd niet zo spits als de oude, maar 1 1/2 à 2 meter lager. (Aan de oostzijde van de toren is dat nog heel goed te zien.) Er kwamen ook geen leien meer op, zoals tot dusver het geval was. Het werden dakpannen. Dezelfde, die nu nog het dak bedekken.
In 1903 kreeg het interieur een schilderbeurt. Het hemelsblauwe plafond werd beige gemaakt en bruin ging in de kerk overheersen. In 1925 werden de ramen en de buitenmuren onder handen genomen. De houten sponningen in de ramen verdwenen, de stenen montant (de spijl in het midden) kwam ervoor in de plaats en er werd glas-in-lood aangebracht. Een opvallende wijziging was ook, dat de witgekalkte pleisterlaag aan de buitenkant naast de zuiddeur, die toen toegangsdeur was, verdween. Deze witte plek op de muur, heeft eeuwenlang mensen de weg in het donker naar de deur gewezen.
Het interieur werd in 1959 wederom aangepakt. Weer werd er geschilderd. Nu werd de zoldering rood met bruin, er kwamen plavuizen bij, de banken verdwenen en maakten plaats voor Drentse knopstoelen. De banken werden door O.C. Helbers, destijds directeur van het Provinciaal Drents Monumentenbureau, gekarakteriseerd als paardenstalbanken langs de muren en tuinbanken in het midden. Naast de preekstoel werden vaste kerkenraadbanken aangeschaft. Een hetelucht oliestookinstallatie zorgde voor een behaaglijke temperatuur.

Restauratie van de kerk in de jaren 1982-1985
Toen eenmaal besloten was het orgel te restaureren, kwam ook het probleem van de heteluchtverwarming aan de orde. Alle adviseurs raadden namelijk aan deze verwarming te doen vervangen door een vloerverwarming, die minder schade zou geven, omdat de temperatuur meer constant gehouden kan worden. De aanleg geeft echter nogal wat brekerij. Daarbij komt, dat de Monumentenwacht jaarlijks waarschuwde voor de slechte toestand waarin het dak verkeerde. De isolatie was gebrekkig, de ramen waren vaak kapot en bij de kerkenraad leefde al geruime tijd de wens, de kerk te voorzien van wat moderne gemakken. Er was bijvoorbeeld geen toilet, geen gelegenheid een kopje koffie te zetten en geen kerkenraadkamer (het afgeschoten hokje onder de trap kon moeilijk zo genoemd worden). Voor al deze dingen werd een architectenbureau in de arm genomen om eens te berekenen wat opknappen en wensen vervullen zou moeten kosten. En zoals dat gaat: van het één kwam het ander!
Het gevolg is geweest, dat er hard is gewerkt, door diverse mensen en instanties, van binnen en buiten de gemeente, om de plannen van architectenbureau lr. L.W. Barneveld te Groningen (v.h. P.L. de Vrieze) te kunnen uitvoeren. Plannen, die maar liefst een f 800.000,- moesten kosten.
Grote moeilijkheid was, dat de pot van Rijks Monumentenzorg leeg was en er dus geen 90 procent monumentensubsidie te verwerven was. Gelukkig werden er andere regelingen in "leerlingstelsel" en "terugploegsubsidie" gevonden. Gelukkig waren er instanties als Prins Bernhardfonds, Generale Financiële Raad van de Hervormde Kerk, de Rabobank, de Insingersticbting, gemeentebestuur van Westerbork en anderen, die bereid waren een bijdrage te leveren. Toch kreeg de kerkvoogdij van Westerbork de taak zelf nog meer dan f 300.000,- op tafel te leggen.
Geen geringe opgave!
Maar eind 1985 was de restauratie afgerond.
De kerk werd geheel opgeknapt. De nieuwe verwarming kwam er, het dak, de ramen, de zoldering, het pleister- en voegwerk, goten en afvoeren werden hersteld, het hele gebouw kwam onder schildershanden (waarbij de oude kleuren van voor 1903 zoveel mogelijk werden aangehouden) en achter de kerk aan de noordkant kwam een bijgebouwtje, waarin de moderne gemakken ruimschoots aanwezig zijn.
Aan het eind van de werkzaamheden konden bouwbedrijf Kuik uit Elp en alle onderaannemers met hun mensen gecomplimenteerd worden met het resultaat.

Bronnen: Dr. Regn. Steensma Lang de oude Drentse kerken (1977) ISBN 90 246 4213 2 (Bosch & Keuning - Baarn)
"De kerk van Börck" uitgave van de Hervormde gemeente Westerbork uit 1985